Kersenbomen in participatieland

Kersenbomen in participatieland

In haar nieuwe boek ‘Succesvolle participatie’ geeft Caro Niestijl inzicht in de diverse processen die bij participatietrajecten komen kijken. De lezer wordt uitgenodigd om deze processen goed onderscheiden en leert hoe hij als manager participatie proactief ter hand kan nemen. 

Caro heeft al 25 jaar ervaring met het inrichten van succesvolle omgevingsprocessen en weet dus waar ze over schrijft. Maar haar succes kwam niet vanzelf. Ook een kwart eeuw geleden was het moeilijk om omwonenden, gemeenten en projectontwikkelaars door één deur te krijgen. Inmiddels is het 2022 en vanaf 1 januari 2023 stelt de Omgevingswet participatie verplicht. Veel projectmanagers ervaren de nieuwe wettelijke eisen als een nare set van regels waaraan voldaan moet worden.

Wat Caro gedurende al die jaren geleerd heeft is dat de inbreng van omwonenden juist een enorme meerwaarde op kan leveren. Haar zienswijze en aanpak verminderen niet alleen de kans op patstellingen en kostbare bezwaarprocedures, maar kunnen bijdragen aan de totstandkoming van goed doordachte stedenbouwkundige programma’s van eisen en bovendien de weg vrij maken voor bijzondere architectuur. “De nieuwe wettelijke eisen kunnen het werkplezier van de projectmanager enorm vergroten mits zij er de geboden kansen in herkennen”, aldus de auteur. Het is dan ook niet toevallig dat de nieuwe titel van dit zwaargewicht uitkomt aan de vooravond van de intrede van de nieuwe Omgevingswet. We zochten Caro thuis op en gingen met haar in gesprek.

Je vraagt van je lezers om vier niveaus te onderscheiden in de participatietrajecten die ze gaan optuigen. Deze zijn het inhoudelijke niveau, het technische niveau, het systeemniveau en het interactieniveau. Dit participatiemodel is niet nieuw en zal voor de meeste professionals niet moeilijk te doorgronden zijn. Bovendien spreekt de metafoor van de kersenboom die je voor dit werkmodel gebruikt erg tot de verbeelding.
Het wordt complexer als je zegt dat het voor elke projectmanager cruciaal is om goed te blijven observeren wat er zich op al deze vier niveaus tegelijkertijd afspeelt. Je vraagt daarmee om een enorme oplettendheid. Maar wáár moeten projectmanagers dan op moeten letten? Heb je wellicht praktijkvoorbeelden van hoe het op een van deze niveaus mis kan gaan en wat daar vervolgens aan te doen is?

Er zijn natuurlijk hindernissen die eenvoudig op te lossen zijn en er zijn complexe vraagstukken die om vernuft en tact vragen. Het meest simpele voorbeeld is taalgebruik.
We zijn allemaal geneigd om in jargon te blijven praten. Tijdens een presentatie op een bewonersavond die de start van een participatietraject inluidde, sprak een gedreven architect alsmaar over de plint van het nieuwe gebouw. Op zich geen ramp. Ik zag meerdere bewoners in het publiek echter regelmatig naar de vloerplinten kijken zonder dat zij na de presentatie vragen stelden. Dat was lachwekkend en verontrustend tegelijkertijd. Ik dacht: ‘Als deze bewoners straks net doen alsof ze begrijpen waar dit project over gaat, dan kan er nooit goede communicatie, laat staan constructieve participatie op gang komen.’
Als participatiebegeleider grijp je dan direct in omdat je ziet dat het op het interactieniveau van meet af aan al fout dreigt te gaan. Maar vaak ligt het op het interactieniveau complexer.

Ymere wilde eind jaren negentig een drietal panden aan de Amsterdamse Groenmarkt slopen. De buurt wilde dat niet. Er werd tijdens het overleg zwaar in gezet op het correct uitvoeren van de procedures.
Het onderzoek dat Ymere onder de bewoners deed sloot een behoud-en-herstel-scenario uit. Dat zette veel kwaad bloed en daarom organiseerde de bewonerscommissie haar eigen onafhankelijke onderzoek. Daar kwam uit dat veel bewoners de sloop van hun huizen konden accepteren mits de huurprijs voor de vervangende nieuwbouw op voorhand zou worden genoemd. Ymere wilde dat niet. De kans op het compromis dat de bewonerscommissie bood werd daarmee onmogelijk gemaakt.

In elk onderhandelingsproces gaan de partijen normaliter nadenken over een geboden compromis. Maar in dit geval was er geen basisvertrouwen. De inhoudelijke verschillen waren het probleem niet. Die waren best te overbruggen geweest. Het ging hier om een argwanende grondhouding die zowel bij de bewonerscommissieleden als in de corporatiecultuur diep verankerd zat. Destijds had ik een beperkte rol. Namelijk die van adviseur voor de Bewonerscommissie Groenmarkt. Als ik in dezelfde situatie als participatiebegeleider had gewerkt, dan had ik een excellente facilitator ingehuurd met kennis en ervaring met het vlot trekken van multidisciplinaire teams in crisis. Samen met de facilitator had ik twee workshops ontworpen met een dermate vernuftige opbouw van de werkvormen dat de uitvoering ervan tot het nodige vertrouwensherstel had geleid. Ik had graag gewerkt aan het besef bij beide partijen dat ze voor een gezamenlijke opdracht stonden en daarmee in positieve zin afhankelijk van elkaar waren. Soms wil je een snelle en korte interventie plegen en daar heb je dan voor een of twee sessies een crisismanager voor nodig.

Wat je hier beschrijft heeft toch te maken met situationeel onderhandelen? Of beter: het onderkennen van het gebrek aan het vermogen om constructief te kunnen onderhandelen?

Klopt! Maar dat niet alleen. Het heeft ook te maken met de belevingswerelden van twee partijen. In de ogen van de woningcorporatie waren de bewoners dwarsliggers en in de ogen van de bewonerscommissie werden zij onderworpen aan het dictaat van Ymere. Op het belevingsniveau moeten dit soort hardnekkige cognities écht overboord als je constructieve participatie garant wil stellen.
In dit geval had de Bewonerscommissie Groenmarkt gewonnen omdat zij de het Amsterdamse gemeentebestuur achter zich wist te krijgen. Daarmee kregen de belangen van de bewoners meer podium dan die van Ymere. De panden bleven behouden. Maar dat betekent natuurlijk niet dat er in opbouwende samenspraak de meest visionaire bouwplannen zijn gerealiseerd. In mijn beleving is het resultaat van dit participatietraject proces dan ook uiterst mager gebleven.

Heb je wel eens met succes op het systeemniveau kunnen interveniëren?

Nee, op het systeemniveau valt nauwelijks te interveniëren omdat het hier de wettelijk vastgelegde procedurele kaders betreft. Daarmee dien je te werken. Wat me wel vaak lukt is om binnen het systeemniveau de procedurele kaders op te rekken. De Spaarndammerschoollocatie is daar een goed voorbeeld van.

In de Amsterdamse Spaarndammerbuurt werd tien jaar geleden een project ontwikkeld dat midden in een historische omgeving zou komen te staan. De gemeente had daartoe een uitvoerig participatietraject opgezet en de buurt mocht meestemmen over de keuze voor de meest geschikte projectontwikkelaar. Een keuze uit een aantal projectvarianten levert in de regel geen groot draagvlak onder omwonenden op. Als je er één uit drie kiest, dan heb je daar nog geen breed draagvlak mee behaald. Vanuit die realisatie heb ik toen voorgesteld om het helemaal anders te gaan doen. Voorafgaand aan de projectkeuze hielpen we de buurt met het formuleren van hun wensen. Dat deden de door twee op maat gesneden workshops voor de buurt te ontwerpen. Zodoende konden de concurrerende projectontwikkelaars tijdens het ontwerpen van hun plannen op de buurtwensen anticiperen. De tender vond deels ten overstaan van de omwonenden plaats. Die konden tijdens een bewonersavond hun stem op het beste project uitbrengen. Langs die weg ontstond er een écht breed draagvlak.

Direct aan het begin van het proces stelden we al hele wezenlijke vragen over de leefbaarheid. Je zou kunnen zeggen dat we de antwoorden daarop als een soort ontwerpcriteria aan de projectontwikkelaars en hun architecten mee hebben geven. In het jargon van mijn adviesbureau Servicewise noemen we dat: ‘eigenaarschap borgen’. Daarmee bedoelen we níet het toekennen van bezit. In ons jargon betekent dat dat de aanvankelijk minder invloedrijke stakeholders aanmerkelijk meer zeggenschap krijgen en zich langs die weg ook eigenaar van het proces én het resultaat gaan voelen.

Waarom gebruik je voor je methode van werken de metafoor van een kersenboom?

In een boom zitten een aantal onderdelen die heel mooi overeenkomen met de interventieniveaus die ik bij participatietrajecten zie. Net als in de projectontwikkeling zijn er zaken die zich op een zichtbaar, maar ook op een onzichtbaar niveau afspelen. De kunst om het onzichtbare zichtbaar te maken.

Wat er zich in de transportbanen in de wortels en de stam afspeelt, onttrekt zich volledig aan het oog, maar is tegelijkertijd van wezenlijk belang voor de levensvatbaarheid en schoonheid van een boom. Dat is bij de totstandkoming van nieuwe gebouwen ook zo. Als de beleving van de stakeholders en hun onderlinge communicatie serieus genomen worden, dan ontstaan er excellente ontwerpen die op een breed draagvlak kunnen rekenen. De kroon van de boom is het meest zichtbaar en geeft het projectresultaat weer. De kersen staan voor de blijdschap en tevredenheid die een mooi en breed gedragen ontwerpresultaat met zich meebrengt.

Gaan er meer kersenbomen in de bloei staan na de invoering van de Omgevingswet?

Dat vind ik een moeilijke vraag. De Omgevingswet stelt participatie verplicht. Maar participatie is natuurlijk een middel om tot een mooi resultaat te kunnen komen en geen doel op zich. Als projectbegeleiders aan de hand van de nieuwe Omgevingswet boxjes af gaan vinken, dan kan je op papier wellicht aantonen dat er geparticipeerd werd, maar sprake van draagvlak zal er in die gevallen niet zijn.

Hoe komt de kers dan uiteindelijk toch van de boom op de taart?

Dat gebeurt alleen als projectmanagers zichzelf bij aanvang van elk traject een wezenlijke vraag blijven stellen. Namelijk: Wat maakt dat het omgevingstraject dat ik begeleid ervoor zorgt dat ik op veel draagvlak kan rekenen? De leervraag die daar vervolgens uit voortvloeit luidt: Welke kennis en vaardigheden heb ik daarvoor nodig?

En die vraag beantwoord jij in je boek?

Ten dele. Mijn boek onthult een zienswijze en biedt kaders voor een aanpak die projectbegeleiders ter hand kunnen nemen om grote draagvlakken te creëren. Ik wilde tijdens het schrijven vooral rekening houden met de werkelijkheid in het beroepsveld. Die is namelijk dermate grillig dat het onmogelijk is om voor elke projectuitdaging op voorhand een standaard recept of oplossing te bedenken. Ik wilde daarom voorkomen dat ik methoden ging ontwerpen om het ontwerpen zelf. Dat zou contraproductief geweest zijn. Elke projectuitdaging vraagt immers om haar eigen analyse en om een op maat gesneden interventie die de oplossing biedt om het draagvlak voor datzelfde project te kunnen vergroten.

Ik schep er veel plezier in dat voor mij nog onbekende collega’s mijn boek gaan lezen. Er valt veel uit te leren.

permalink

Naar het overzicht

Terug naar boven